Vijf pubers, twee jongens en drie meisjes, sluipen op een zwoele zomeravond het zomerkamp uit. Ze stelen een auto en komend joyridend in een bos terecht waar plotseling een wild zwijn in de koplampen verschijnt. Even later ligt het dier kermend voor de auto. Anne, de stoerste en meest onberekenbare van het stel, snijdt de keel van het dier door om het uit zijn lijden te verlossen. Daarna veranderen de onschuldige stoeipartijen en verliefdheden tussen de vijf in jaloezie en onderlinge afrekeningen. De spelletjes worden ernst. Waar eerst niemand de ander durft aan te kijken om niet verliefd te lijken, kijken ze elkaar nu alleen nog maar ziedend in de ogen. De een doet er het zwijgen toe, de ander kan alleen nog maar schreeuwen. Maar wat ze echt tegen elkaar willen zeggen, blijft verzwegen. Zoals ze vanaf dat moment nog wel vaker zullen doen.